Verordening Ruimte laat teveel ruimte voor schaalvergroting landbouw

mega In de Verordening Ruimte heeft de provincie de mogelijkheid sturing te geven aan hoe er met de ruimte in Fryslân omgegaan wordt. Op diverse terreinen worden regels gesteld waar gemeenten (en dus bedrijven) aan moeten voldoen in de bestemmingsplannen. Onderwerpen als recreatie en toerisme, wonen en bedrijvigheid, windmolens, natuur, weidevogels en wegen staan in de verordening. En landbouw.

Retze van der Honing herinnerde gedeputeerde Hans Konst daarom aan toezegging op 27 februari 2013 om ‘aan te sluiten’ bij de definitie over grondgebonden landbouw in de verordening ruimte van de provincie Utrecht. Zie hierover het bericht: https://www.grienlinks.nl/2013/03/01/grienlinks-wil-grondgebondenheid-als-eis-voor-grote-stallen/
In de verordening Ruimte van Utrecht staat een strakkere definitie, die de schaalvergroting in de (melk)veehouderij wat in de perken zou kunnen houden. Helaas: de provincie Fryslân geeft alle ruimte voor schaalvergroting in de (melk)veehouderij.

Sterker: Gedeputeerde Staten spreken zelfs over een ‘autonome ontwikkeling’. Alsof een overheid daar geen instrumenten voor heeft. Retze van der Honing: “Schaalvergroting is wel degelijk een keuze, zowel van de boeren als van de overheid. Er zijn ook boeren die niet voor schaalvergroting kiezen, maar toch een gezond bedrijf hebben. En de overheid kan ook kiezen voor meer sturing. Dat doen bijvoorbeeld Utrecht en Drenthe wél in hun verordening.”

Hij diende namens GrienLinks een amendement in om de definitie over grondgebonden veehouderij aan te passen . Ook diende hij een motie in om de mogelijkheden om weidegang als criterium voor grondgebondheid op te nemen in de verordening te onderzoek (gesteund door de SP en Friese Koers). Dit amendement en deze motie werden niet aangenomen.

Bijdrage Verordening Ruimte cie LLW 11 juni 2014

Voorzitter,

U heeft altijd gezegd een duurzame provincie te willen zijn, maar dat blijkt niet uit deze Verordening. Wij vinden bijvoorbeeld de artikelen over grondgebondenheid veehouderij en weidevogels nogal zuinig in de Verordening opgenomen.
De overheid moet – volgens ons – bij landbouwbeleid niet volgend aan de ontwikkelingen zijn, maar sturend. Het besef groeit dat landbouw en veeteelt met aandacht voor de grond, de dieren de omgeving, de mensen en de bedrijfsvoering gedaan moet worden Met aandacht voor de drie p’s dus: people, planet, profit.
Zo lang er geen aandacht is voor een eerlijke prijs voor vlees (en de overcon-sumptie van vlees) blijft deze driehoek uit balans en is schaalvergroting de keuze van veel boeren om te overleven.

Zoals we bij de nota Intensieve Veehouderij al hebben aangegeven is schaalvergroting wel degelijk een keuze, zowel van de boeren als van de overheid. Er zijn ook boeren die niet voor schaalvergroting kiezen, maar toch een gezond bedrijf hebben. En de overheid kan ook kiezen voor meer sturing. Dat doen bijvoorbeeld Utrecht en Drenthe wél in hun verordening.

Zo ook bij het weidevogelbeleid. Dat heeft, volgens ons, ook heel veel met het landbouwbeleid te maken. Want een weidevogel kiest niet voor land waar intensief wordt geboerd. Die heeft andere omstandigheden nodig. Ook hierin kunt u als overheid sturen. In beide gevallen wordt dat, zoals we al zeiden, erg zuinigjes door u gedaan. Dat kan beter, college! Collega’s, we zijn benieuwd of jullie met ons keuzes willen maken voor een groenere, duurzame provincie.

En dan nog even dit:
In eerdere fases (bij de nota grootschalige melkveehouderij en bij de landbouwagenda) hebben we als GrienLinks al de nadruk gelegd op de noodzaak tot een omslag in denken over landbouw. Het moet nu, collega’s. Met halfslachtige maatregelen komen we er niet.De natuur én de boeren (hier, maar overal ter wereld) staan onder druk. Er kán gekozen worden voor een landbouw die de natuur niet belast maar ermee samenwerkt, waar zowel mens als dier als plant beter van wordt. Het kán wel. Er zijn diverse onderzoekers (ook op VN-niveau) die pleiten voor een wijze van boeren die in harmonie met de natuur bestaat. En ook nog genoeg voedsel opbrengt voor de hele wereldbevolking. EN ook nog uitkan. Als we maar durven. En als wij hier in Fryslan zeggen een groene landbouwprovincie te zijn: laten WIJ dan het voortouw nemen.

Dan nu enkele vragen over de Verordening Romte:

Vraag 1: (aan de gedeputeerde) p. 12 definitie Grondgebondenheid veehouderij: Gedeputeerde Konst heeft op 27 februari 2013 onze motie overgenomen om ‘in de verordening Ruimte een definitie van grondgebonden landbouw op te nemen die aansluit bij de wijze waarop de provincie Utrecht grondgebondenheid omschrijft:’ en ‘ in de toelichting van de begripsomschrijving eveneens aan te sluiten bij de tekst die de provincie Utrecht hanteert.’
De definitie van grondgebondenheid verschilt en de toelichting (waarin om-schreven wordt welke normen gemeenten aan kunnen houden in hun bestem-mingsplannen) verschilt nog meer. Ook is het afhankelijk van hoe je woorden interpreteert, hoe de verordenende regel zal worden ingevuld.
Waarom bent u afgeweken van de formulering van de provincie Utrecht? U heeft bijvoorbeeld gekozen voor meer GVE per hectare dan Utrecht (‘circa 3 GVE/ha’ tegenover ‘2,5 GVE of minder/ha’)? Op welke feiten en onderzoeken baseert u die CIRCA 3 GVE? Daar zijn we wel nieuwsgierig naar.

Vraag 2: (eerst aan de gedeputeerde en in tweede instantie ook aan de andere partijen): U kiest daarnaast in de definitie voor de tekst: ‘Een veehouderij is grondgebonden wanneer het voor het vee benodigde ruwvoer overwegend afkomstig is van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond.’ Maar in de toelichting staat daar bij: ‘overwegend – d.w.z. in ieder geval meer dan de helft -‘. Daar schrokken we van. Want ‘in ieder geval meer dan de helft’ vinden wij niet echt een goede definitie van het woord ‘overwegend’. Zo wordt grondgebondenheid wel aardig ver opgerekt, naar onze mening.
Waarom heeft u niet voor een strakkere formulering gekozen voor de norm voor ruwvoer van het eigen land ?
Wij pleiten voor het opnemen van de zinsnede ‘geheel of vrijwel geheel’ (zoals in de verordening van Utrecht) ipv alleen maar ‘overwegend’ in de definitie van ‘grondgebonden veehouderij’. Deze vraag is ook voor de andere partijen: bent u bereid om, om verwarring te voorkomen, de definitie aan te scherpen op deze manier?

Vraag 3: voor de gedeputeerde en ook voor de andere partijen – bent u bereid om in de toelichting van de verordening een percentage op te nemen van bijvoorbeeld 80 % ruwvoer van eigen land? Wat vindt u hiervan?

Vraag 4: in de toelichting op pagina 62 staat dat u voorstander bent van weidegang (net zoals, schrijft u het LTO en de zuivelindustrie). Het is volgens het CLM ook een van de belangrijkstse kenmerken van grondgebondenheid. U legt dit criterium echter niet vast in de verordening, omdat handhaving door gemeenten moeilijk zou zijn. Wij willen wel graag dat er onderzocht wordt hoe weidegang wél in de verordening kan worden opgenomen. Wij willen een motie indienen bij de Statenvergadering om de mogelijkheden van weidegang als criterium voor grondgebondenheid in beeld te brengen. Hoe staat u daar tegenover?

Vraag 5: aan de gedeputeerde: deze vraag gaat over de neventak in de definitie van grondgebonden veehouderij. (p. 12 nog steeds): In de definitie van een grondgebonden veehouderij staat een toegevoegde zin: ‘inclusief een neventak niet-grondgebonden veehouderij die wat betreft aard en schaal ondergeschikt is aan de grondgebonden bedrijfsvoering’. Dit bevreemdt ons. Want daarmee is het bedrijf niet meer geheel grondgebonden. Ook is deze zin in de paar provincies waarvan ons het – in verband met de hoge werkdruk – gelukt is de definities te bekijken, ,niet in de definitie terug te vinden. Kunt u ons uitleggen waarom deze neventak onder de grondgebonden definitie valt (en in andere provincies niet).? Waarin verschilt onze situatie dan met die van andere provincies? Kan het ook anders?

Vraag 6: aan gedeputeerde: deze vraag gaat over de maximale grootte van hetbouwperceel. In artikel 6.1.2 staat in lid 1 dat de maximale oppervlak voor een bouwperceel 1,5 hectare is. In lid 2 wordt daar een afwijking in toegestaan tot maximaal 3 ha. In de reactienota staat dat sommige bezwaarmakers 3 hectare te weinig vinden. GS stellen deze bezwaarmakers gerust met de opmerking: ‘3 hectare biedt veel ruimte voor schaalvergroting, zelfs aanzienlijk meer dan de 300 NGE die het Rijk in het kader van het interim beleid als maximum hanteerde. Bovendien is in bijzondere omstandigheden nog een beperkte overschrijding van 3 hectare mogelijk. ‘
Geen woord over het feit dat in principe de maximum bouwgrootte op 1,5 ha is vastgesteld.
Dat werpt bij ons de vraag op: Op welke manier gaat u in de praktijk om met de bouwgrootte? Betekent deze reactie dat u uitgaat van een bouwgrootte van 3 ha ipv 1,5 ha?

Vraag 7: Vraag aan de andere partijen: Eerder vandaag is er al gesproken over de weidevogelnotitie. Wij vinden de voorwaarden zoals in artikel 7.2.2 (blz. 34) in de Verordening Ruimte een wat magere vertaling van de voorwaarden voor een aantrekkelijk weidevogelgebied. Wij vinden dat er naast de voorwaarden ‘voldoende openheid en rust’ ook aandacht moet zijn voor de inrichting van het gebied (ten gunste van de weidevogels). Vraag aan andere partijen: vindt u het een goed idee om deze voorwaarden aan te scherpen?

Achtergrondinformatie:

Verordening Romte Fryslan
p. 12 definitie ‘grondgebonden veehouderij’:
‘een veehouderij waarbij voldoende grond in de omgeving van het bedrijf aanwezig is om overwegend te voorzien in de mestafzet en het benodigde ruwvoer van de veehouderij, inclu-sief een neventak niet-grondgebonden veehouderij die wat betreft aard en schaal onderge-schikt is aan de grondgebonden bedrijfsvoering.’
Zie voor de tekst in de toelichting in de verordening zelf op p. 61.62 en 63. Er wordt veel ge-schreven over het belang van maatwerk….

Onze tekst op de website over grondgebondenheid en de overgenomen motie van 27 feb 2013 over de definitie daarvan (door Konst): https://www.grienlinks.nl/2013/03/01/grienlinks-wil-grondgebondenheid-als-eis-voor-grote-stallen/

Tekst van de motie uit de besluitenlijst PS 27 februari 2013:
Moasje 3, GrienLinks en SP
Provinsjale Steaten fersykje it kolleezje fan Deputearre Steaten
Bij de partiële herziening van de Verordening Ruimte ten aanzien van grondgebondenheid
van het volgende uit te gaan:
* in de Verordening Ruimte een definitie van grondgebonden landbouw op te nemen
die aansluit bij de wijze waarop de provincie Utrecht grondgebondenheid omschrijft;
* in de toelichting van de begripsomschrijving eveneens aan te sluiten bij de tekst die
de provincie Utrecht hanteert.
De moasje wurdt troch it kolleezje oernommen en letter troch de yntsjinners ynlutsen.

p. 4 Verordening Ruimte Utrecht: definitie grondgebondenheid:
‘grondgebonden landbouw: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwe-gende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Het betreft akkerbouw, vollegrondstuinbouw, fruit-teelt en boomteelt en rundvee-, paarden-, schapen- of geitenhouderij voor zover bij deze vee-bedrijven het benodigde ruwvoer (gras, snijmaïs) geheel of vrijwel geheel afkomstig is van de op basis van structureel bij het bedrijf behorende gronden;’

En uit (p.7) de toelichting van Utrecht: ‘grondgebonden landbouw: Bij grondgebonden landbouw-bedrijven gaat het om landbouwbedrijven, waarbij het voortbrengend vermogen van de bij het land-bouwbedrijf behorende landbouwgrond de basis van het landbouwbedrijf is. Het kan gaan om akker- of tuinbouwbedrijven of om zogenoemde graasdier-bedrijven (bijvoorbeeld melkveebedrijven), waarbij de teelt van gras en voedergewassen de basis voor de bedrijfsvoering is. Er is bij veebedrijven sprake van grondgebondenheid wanneer het voor het vee benodigde ruwvoer geheel of vrijwel geheel afkomstig is van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond.
Bij een veebezetting van 2,5 grootvee-eenheden of minder per hectare gras en voedergewassen wordt aan deze voorwaarde voldaan. Grootvee-eenheid (GVE): rekeneenheid voor het vaststellen van de veebezetting zoals vastgelegd door de Europese Commissie (EU 2009, L329/3). Melkkoe = 1,0 GVE, kalf =0,4 GVE, paard = 0,8 GVE, schaap of geit = 0,1 GVE. Eventuele aanvoer van krachtvoer van buiten het bedrijf wordt buiten beschouwing gelaten. Onder bij het bedrijf behorende landbouwgrond wordt verstaan landbouwgrond in de directe omgeving van het bedrijf, waar het bedrijf structureel, bij voorkeur op basis van eigendom of langdurige pacht over kan beschikken. Op basis van landbouwkundige productiegegevens en voedernormen is vastgesteld dat een veebedrijf wat betreft ruwvoer nog net zelfvoorzienend is bij een veebezetting van 2,0 GVE per ha op matige grond tot 2,5 GVE per ha op goede grond. Grondgebondenheid van veebedrijven wordt ook wel gedefinieerd op basis van het criterium wel of geen mestoverschot op bedrijfsniveau. Op basis van dit criterium worden ook maximale veebezettingen van 2,0 -2,5 GVE per ha vastgesteld.’